De afgelopen maanden interviewde ik ondernemers bij journalistieke start-ups in Nederland, Duitsland, Engeland, Zwitserland, Denemarken en België. De vijf belangrijkste lessen die ik hieruit trok, op een rij:
- Er is journalistieke hoop!
Journalistieke start-ups die winst maken met de ‘productie’ van eigen verhalen zijn zeldzame parels. Ik heb er niet veel kunnen vinden in de landen die ik onderzocht. Maar… als ik ze vond, waren het bijna altijd leveranciers van hoogwaardige, originele, diepgravende (onderzoeks)journalistiek. De oprichters van dit soort bedrijfjes zijn dan ook vaak journalisten die bij de oude media ‘hun ding’ niet meer konden doen en daarom voor zichzelf begonnen. Zodra die journalisten zakelijk een beetje handig beginnen te worden, wordt het echt interessant. In die fase belanden nu een aantal start-ups die ik in mijn volgende blogs zal beschrijven.
- Er bestaat niet 1 toverformule
Voor start-ups bestaat niet één succesvol businessmodel dat overal en altijd zal werken. Dat komt doordat de (nationale) context waarin deze nieuwe onderneming moeten overleven niet altijd dezelfde is. Vergelijk het met de vruchtbaarheid van de grond waarin een zaadje moet uitgroeien tot een boom. Het genetische materiaal in het zaadje moet goed zijn, maar om te overleven is de voedingsbodem nog veel belangrijker. Die bodem bestaat uit: wetgeving, overheidsbeleid (lees: subsidies), maar ook de markt. Wie zijn de grote spelers (oude mediabedrijven) die het plantje kunnen vertrappen? Wat doen kleine concurrenten en hoe digitaal is hun ‘dna’? Dat verschilt per land, net als de cultuur, de volksaard en dus de wensen van ‘nieuwsconsumenten’.
- Nederland = Start-up Wonderland
Om te achterhalen welke businessmodellen werken hoefde ik wellicht niet eens de grens over te gaan. In Duitsland en Engeland – landen met een veel grotere markt en bevolking – slagen start-ups er (nog) niet in om met crowdfunding en betalende leden successen te boeken op een schaal die vergelijkbaar is met wat in Nederland gebeurt. In Zwitserland komen dit soort initiatieven al helemaal niet van de grond. In andere kleine landen, zoals België en Denemarken, lukt dat wel veel beter. Waarschijnlijk komt dat door de context die ik al noemde: het overheidsbeleid (Zwitserland hoort niet bij EU) en de leemtes (gaten in de markt) die oude mediabedrijven laten ontstaan doordat ze zelf moeten worstelen om te overleven in een klein taalgebied.
- Of is De Correspondent het ‘wonder’?
Zonder dat ik er zelf naar informeerde, kwam bij de interviews vaak meteen De Correspondent ter sprake. Met circa 45.000 betalende leden spant deze Nederlandse website (na het franse Mediapart) de kroon in Europa. Steeds meer start-ups nemen dit model of een aangepaste versie hiervan over. Soms lukt het zelfs om met De Correspondent als voorbeeld investeerders over te halen om geld te steken in een start-up. Nadat ondernemers met crowdfunding hebben laten zien dat er een markt is, volgt lidmaatschapsmodel in combinatie met abonnementen. De adverteerder speelt meestal een marginale rol in dit businessmodel. >>> hierover meer in dit blog over Follow The Money.
- Het alternatief = reclame
Ik heb echter ook parels gevonden met een totaal ander businessmodel dan dat van De Correspondent. De succesvolle start-ups zonder betalende leden en abonnementen, vond ik – toevallig of niet – in Duitsland, Engeland en Zwitserland. De ondernemingen die ik daar bestudeerde, hadden relatief grote redacties. Hoe kunnen ze die betalen? U raadt het al: door sponsoring van derden. Met derden bedoel ik: alle partijen die niet journalist of nieuwsconsument zijn. Die zijn grofweg in te delen in twee groepen: for-profits (adverteerders en investeerders) en non-profits (overheden, fondsen en universiteiten). Er kan maar één reden zijn waarom zij willen investeren in de journalistiek. Dat heet ‘reclame’, een duur woord voor branded content, native advertising en ander soort hoogwaardige content. >>> hierover meer in dit blog over Watson.