Traditioneel bekijken we eind van ieder jaar onze taal. Welke woorden opvielen. Welke woorden erbij kwamen. Welk woord het meest kenmerkend was voor afgelopen tijd. Traditioneel komt dan ook altijd mijnheer Van Dale, althans een woordvoerder van Nederlands’ meest bekende woordenboek, aan het woord. Dit keer legde de persoon in kwestie, hoofdredacteur Ton van Boon, veel klemtoon op technologie en stelde dat de huidige snel opeenvolgende technologische ontwikkelingen voortdurend neologismen opleveren: tinderen, crowdsourcen, appen, netflixen, treitervlog, selfie, bloggen, chatten en ga zo maar door.
Zonder het internet zou onze taal er volstrekt anders uitzien. Dat is onmiskenbaar. En dan heb ik het alleen nog maar over woorden die in het dagelijks gebruik doorgedrongen zijn. Daarnaast bestaat er ook nog zoiets als een echte internettaal. Die is met woorden als abandonware en validator en met 1001 afkortingen voor de gemiddelde Nederlander net zo abracadabra als ander vakjargon. Toch heeft ook deze taal veel invloed op die van alledag. Iedereen weet wat je bedoelt met ‘geef me ff de url’, ‘stuur maar een sms’je’ of ‘wat staat er in dat appje?’ Twintig jaar geleden was dit allemaal abacadabra.
Taal als spiegel
Het is altijd zo geweest. Ingrijpende veranderingen in de samenleving brengen grote veranderingen in de taal met zich mee. Dat was zo in de jaren ’60 en tijdens de Tweede Wereldoorlog – om slechts twee relatief recente momenten te noemen. Hoewel veel woorden uit die perioden ondertussen alweer vergeten (praatpalen, tupperware), in onbruik geraakt (doorkijkblouse) of taboe (Ariër) zijn, hebben ze de Nederlandse taal ingrijpend gevormd. Dat is in het geval van de recente internetrevolutie niet anders.
Het is nu alweer een jaar of dertig geleden dat dit voor het eerst duidelijk werd. De beste illustratie hiervan is het fraaie Woordenboek van neologismen dat taalkundige Marc de Coster ongeveer een jaar voor het hoogtepunt van de internethype, februari 1999, publiceerde. Aan dit woordenboek vallen met betrekking tot het internet bij nader inzien twee dingen op. Het eerste is dat het nieuwe fenomeen, internet, zijn plek nog zocht. Het tweede dat het in de samenleving al zo diep doorgedrongen was dat het niet meer zou verdwijnen. In zoverre sloegen alle sombere voorspellingen na het klappen van de internetbubbel in maart 2000 de plank volledig mis.
Heel veel nieuwe woorden
In De Coster’s meer dan 700 pagina’s dikke boek komt het begrip internet voor in 89 secties, dat wil zeggen in evenzovele lemma’s of woordingangen. Binnen die secties wordt het vaak vele malen gebruikt zodat het neologisme ‘internet’ in dit woordenboek al met al een paar honderd keer voorkomt. Dat is ontzettend veel. In zijn inleiding zegt De Coster dit ook met zoveel woorden, al in de tweede alinea: dat ‘de groeiende populariteit van het Internet… een hele reeks nieuwe begrippen [heeft] meegebracht. Daarbij gaat het weliswaar vaak om Engelse woorden en uitdrukkingen (browser, downloaden, cyberspace) maar geleidelijk beginnen ook vertalingen of Nederlandse synoniemen ingang te vinden (zoekmachine, sponzen).
Dit laatste woord (voor downloaden of ‘binnenhalen’) herinner ik me overigens niet. Het werd gebruikt vanwege ‘de grote hoeveelheden informatie die worden geabsorbeerd,’ schrijft De Coster. ‘Internetjargon’. Voor downloaden bestonden destijds nog wel meer begrippen, blijkt. Snarfen onder meer en slurpen. Ze zijn beide verdwenen en herinneren eraan dat neologismen net zo snel weer kunnen verwijnen als ze kunnen opkomen. Dat blijkt ook uit dit boek van Coster. Wie kent nog:
- Computerweduwe. schertsende aanduiding voor een vrouw wier echtgenoot dagenlang aan de computer gekluisterd zit
- Cyberfeminisme. Cyberfeministen denken dat hybride mens-dier-machine-constructies ons kunnen bevrijden van de dwangbuis die het biologische lichaam is
- Digitale butler heet ‘smart agent’. De agent (ook wel digitale butler genoemd) speurt voor de gebruiker het internet af op zoek naar interessante informatie
- Inbelpunt plaats waar men contact kan leggen met het Internet
- Bitneuker (bit ‘kleinste eenheid waarmee een computer rekent’), slangaanduiding voor iemand die verslaafd is aan computerseks, ofwel cyberseks
- Bladerprogramma, speciaal computerprogramma om het Internet te verkennen. Vertaling van Engels browser. Bekende voorbeelden zijn Netscape en Microsoft Internet Explorer.
En dat zijn alleen nog maar enkele van de woorden met de letters B, C en D. Zo zijn er vele, vele meer. Voor de meeste geldt, vrij naar Julius Caesar:
Ze kwamen, we zagen ze en ze verdwenen weer.
Blijvertjes
Maar terwijl vele nieuwe woorden verdwenen, zijn vele andere gebleven, zij het dat de uitleg ervan, door De Coster of anderen, vanuit een huidig perspectief vaak amusant aandoet. Wat te denken van e-mail:
(<—Eng. electronic mail), telecommunicatiesysteem waarbij gebruikers van een netwerk elkaar boodschappen kunnen sturen; elektronische post. Deelnemers typen hun boodschappen in met een tekstverwerker en ‘verzenden’ deze brieven vervolgens via een modem. De geadresseerde neemt de brief in ontvangst door de centrale computer op te roepen en een wachtwoord in te tikken. Voordeel van elektronische post is dat de correspondent niet aanwezig hoeft te zijn op het ogenblik van verzending: het bericht blijft in de ‘elektronische brievenbus’ tot het gelezen wordt. Een ander voordeel is de snelheid: binnen enkele seconden is een brief op de plaats van bestemming; dit in tegenstelling tot de normale post, die vaak spottend snail mail ‘slakkenpost’ wordt genoemd.
En dit is nog maar twintig jaar geleden, het lijkt Jurassic Parc wel. Om die reden nog eentje: surfen. En zo zijn er tientallen.
rondhangen op het Internet; zich van de ene server naar de andere bewegen, al naar gelang de mogelijkheden van hypertekst; oep zoek gaan naar websites, naar plaatsen waar bedrijven, organisaties of andere internetters hun stekje hebben.
Beeldenboek
‘Chatten (<— Eng. to chat ‘kletsen’ + -ten),’ schrijft De Coster, ‘via het toetsenbord van de computer communiceren met andere Internetters.
Vergelijkbaar met een telefoon, maar dan geschreven. Op het computerscherm, dat horizontaal in tweeën verdeeld wordt, zie je bovenaan wat je zelf schrijft, terwijl onderaan het antwoord in beeld komt. Bij het chatten wordt veel gebruik gemaakt van afkortingen.
Over dit laatste heeft De Coster het in 1999 verder nog niet en dat terwijl het vermoedelijk toch een van de grootste taalveranderingen is van de afgelopen decennia: de neiging om, inderdaad vanwege het internet, steeds meer woorden te vervangen door afkortingen of symbolen: ASAP, OMG, TMI, XX.
In het verlengde hiervan ligt misschien nog wel de grootste taalrevolutie van afgelopen tijd: dat steeds meer woorden, zeker ‘moeilijke’ of emotionele woorden, vervangen zijn door beeld, emoji of iets in die trant. De verandering gaat zover dat een gewoon woordenwoordenboek, met alleen letters dus, voor het begrip van de huidige taal op dit moment niet langer voldoet. Het zou uitgebreid moeten worden met een beeldenboek.
Dit is het 10de artikel in een serie, alleen nr 9 had het nummer niet in de titel