‘Joy’ – dat was het meest gehoorde woord op het Infographics Congres 2013. Er viel ook veel te lachen. Hans Aarsman hield een hilarische presentatie over de manier waarop hij zelf als leek infographics maakt. “Ik vertrouw al die mooie cijfers en plaatjes niet meer,” zei hij. Daarom ben ik maar mijn eigen graphics gaan maken.”
Vervolgens liet hij een handgetekende taartdiagram zien van de euromunten die van 16 augustus tot 16 september 2005 in zijn portemonnee zaten. De meeste daarvan kwamen uit Duitsland, een groot aantal uit Nederland, en verder uit Italië, Denemarken, Frankrijk, Spanje, Finland en België. Geen enkele uit Griekenland.
“Toen had ik al het bewijs dat het mis zat met Griekenland,” zei Aarsman. Ook liet hij nog een grafiek zien over de relatie tussen afwijzingen en financieel succes in zijn eigen carrière.
Grappig, en onzinnig. Toch illustreerde de ongebruikelijke graphics een punt dat door meer sprekers werd gemaakt: benader data met nieuwe vragen en invalshoeken. Pas dan voeg je met infographics iets toe aan de kennis van je publiek.
Het zelfde punt werd gemaakt door Alberto Cairo, auteur van het pas verschenen boek The Functional Art. Infographics moeten betekenis toevoegen aan bekende data, zei hij, anders zijn het niet meer dan mooie plaatjes. Hij bekritiseerde een infographic van de Guardian met in- en export cijfers van India. Zo’n graphic roept niet op tot vragen, zei Cairo. En dat moet een graphic nu juist wel doen.
Om betekenisvolle graphics te maken moeten graphic makers drie dingen kunnen:
- Omgaan met (statistische) informatie
- Plaatjes functioneel maken voor specifieke doelgroepen
- Experimenteren met vormgeving.
Niemand kan die drie dingen allemaal even goed. Daarom is infographics maken teamwerk. Ieder weet van alles een beetje en van één ding het meest.