Hoe populisten scoren in de media

AI-gegenereerde afbeelding
AI-gegenereerde afbeelding

Net nu half Nederland hoopt dat het na tien jaar stil wordt rond het rechtspopulisme, is daar Linda Bos. Op 8 mei promoveerde de politicoloog met Public Images of Right-Wing Populist Leaders: The Role of the Media.

In tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, een proefschrift over Nederlandse rechts-populistische politici. En over de wijze waarop zij zowel journalistiek als publiek bespelen. Het mag duidelijk zijn dat eens te meer een hoofdrol is weggelegd voor een zekere partijleider uit Venlo met een minimum aan sympathie voor medepolitici, moslims en ‘linksmensen’.

Want hoewel Bos zijn naam nauwelijks noemt, is het overduidelijk op wie zij doelt als zij stelt: “(…) we found that what set the most successful right-wing populist leader apart from the less successful ones was his authoritativeness. So what distinguished him from his direct competitor was not his extraordinariness, but rather what made him more similar to established party leaders.”

Daar ligt meteen een sterk punt van het onderzoek dat Linda Bos heeft gedaan. Ze komt tot een even onverwachte als overtuigende conclusie: dat rechtspopulisten als Wilders niet zozeer ‘scoren’ door hun populisme en dus outsider zijn; maar pas echt aandacht krijgen én houden van de media wanneer ze tegelijkertijd deel van het establishment zijn.

Never a dull moment

Het eerste ligt redelijk voor de hand, zeker voor wie – eventueel uit eigen ervaring – weet welke nieuwscriteria journalisten hanteren. Fortuyn, Verdonk en Wilders waren ‘nieuws’ omdat ze niet op hun medepolitici leken.

Met hun provocerende optreden zorgden ze voor stevige sound bytes en ruzie in de tent. En conflict, provocatie en escalatie samen resulteerden in een continuing story with never a dull moment. Ziedaar het populisme als nieuwsfactor.

Wat – althans voor mij, toen ik het voor het eerst las – een eyeopener was: met alleen populistische stijl en retoriek haal je het nieuws niet. Althans niet blijvend. Volgens Bos dien je ook serieus genomen te worden door journalisten (en medepolitici).

En dat gebeurt wanneer je gezaghebbendheid wordt toegekend. Deze vat zij op als kennis van zaken, althans de perceptie dat de politicus in kwestie deze heeft, en als overtuigingskracht.

Op grond van zowel de nodige theorie als diverse onderzoeken maakt Bos haar punt. Basis voor het bovenstaande deelonderzoek naar de berichtgeving over rechtspopulisten is bijvoorbeeld een inhoudsanalyse van zeventien verschillende media tijdens de verkiezingscampagne van 2006.
Het resultaat is een indrukwekkende – en intimiderende – reeks statistieken, waarin Krippendorff’s Alpha en een Mokken-schaalanalyse niet ontbreken. De kenner zal erdoor overtuigd raken, de leek buigt eerbiedig het hoofd en accepteert de conclusies.

Krabt het waar het jeukt?

Dat zou echter wel eens meteen het probleem kunnen zijn. Statistisch gezien is het ongetwijfeld allemaal in orde. Theoretisch maakt het ook een zeer gedegen indruk, vol verwijzingen naar eerbiedwaardige andere wetenschappers.

Maar krabt dit onderzoek wel waar het jeukt: beschrijft het iets wat ook in de politieke en journalistieke werkelijkheid bestaat? Of, om het nu weer een tikkeltje academischer te stellen… Hoe reëel is de gebruikte operationalisering van het begrip ‘gezaghebbendheid’?

Bos werkt gezaghebbendheid uit als: het gebruik van argumenten; het verwijzen naar feiten, cijfers of andere bronnen; en het aandragen van oplossingen. Mij lijkt dit een rijkelijk rationalistische, idealistische en irreële inschatting van de gronden waarop mensen gewicht toekennen aan wat politici zeggen of doen. Zeker als deze mensen journalisten zijn, en de politici populisten.

In de wereld van alledag – of die zich nu afspeelt in redactieruimtes of in wandelgangen, aan de bar of voor de televisie, op het Malieveld of op het Binnenhof – nemen journalisten politici eerst en vooral serieus als die laatsten macht hebben. Wanneer ze een stevige Kamerfractie leiden of het goed doen in de polls, indien ze in het kabinet zitten of dit met een tweet kunnen laten vallen.

Geen woorden maar daden

Los van hun machtspositie doet natuurlijk de communicatieve kracht van politici ertoe. Maar ver voorbij wat Bos kan meten, vindt deze communicatie plaats via emoties, associaties, en daden in plaats van woorden.

Dat zou ook verklaren waarom een politicus als Wilders niet alleen een snaar weet te raken bij pakweg één op de vijf kiezers, maar evenzeer bij het gros van de Nederlandse journalisten. Waarbij die laatsten ongetwijfeld zelden door sympathie worden gedreven, maar er in elk geval fascinatie bestaat, en de inschatting dat Wilders for real is.

Je kunt gerust stellen dat Wilders’ gezag niet voortkomt uit de mate waarin hij zich aan de regels van het argumenteren houdt. Integendeel: Jan Kuitenbrouwer heeft bijvoorbeeld in De woorden van Wilders vrij overtuigend aangetoond dat Wilders heel simpel, ongenuanceerd en vooral emotioneel spreekt of schrijft.

Op zijn beurt heeft de Delftse hoogleraar bestuurskunde Hans de Bruijn gewezen op Wilders’ vermogen om te framen. Ook hier doet emotie haar werk. Of, zoals De Bruijn stelt: “De kracht van Wilders is voor een belangrijk deel zijn gepassioneerdheid, zijn oprechte woede over wat er allemaal mis is in Nederland, zijn vechtlust.” Er is weinig reden te veronderstellen dat journalisten – hoe verstandig ook – immuun zouden zijn voor een dergelijke kracht.

Betrouwbare statistieken, fatsoenlijke bronverwijzingen, feitelijkheden, argumenten en oplossingen spelen daarbij een te verwaarlozen rol. De impact van Wilders’ betoog zit juist in zijn beknoptheid, in zijn soundbyte-waardige frames (Henk & Ingrid, linkse hobby’s, Tsunami van islamisering) en – last but very definitely not least: in het feit dat hij een leven leidt dat zijn boodschap belichaamt.

De man die van de islamitische dreiging zijn voornaamste issue heeft gemaakt, wordt ook daadwerkelijk door moslimextremisten bedreigd. Of, zoals hij het zelf in een debat met Job Cohen zei: “De heer Cohen zegt dat de islam eigenlijk niet anders is dan andere godsdiensten. En meneer Cohen, hoe kan het dan dat ik nu al bijna zes jaar lang bij ieder publiek optreden – ook nu terwijl ik tegenover u sta – een debat moet voeren met een kogelvrij vest aan, en u niet?” Je hoeft het nauwelijks met Wilders eens te zijn om vast te stellen dat hij gezag geniet vanwege zijn leven. En de bedreiging daarvan.

So You Wanna Be a Popstar

Dat Wilders aandacht krijgt van journalisten omdat hij de positie van outsider met die van insider verenigt, blijft een interessante en wellicht juiste stelling. Niet echter vanwege de rationele gezaghebbendheid die Bos onderscheidt. Belangrijker zijn z’n daadwerkelijke machtspositie, zijn emotionele ‘gezag’ en – ook niet onbelangrijk – het feit dat hij een van de tien langstzittende Kamerleden is.

Dat hij nu al weer bijna acht jaar de media betovert en daarmee Fortuyn in de schaduw heeft gesteld, komt gedeeltelijk doordat Wilders op tijd beveiliging heeft verkregen. Het is daarnaast te danken – of te wijten, al naar gelang wie spreekt – aan de ruime ervaring, dossierkennis en (media)contacten die Geert Wilders sinds 1998 in Den Haag heeft opgedaan. Ook dat onderscheidt hem van de waarachtiger outsider Fortuyn.

Maakt dit alles Bos’ begrip van de ‘gezaghebbende buitenstaander’ irrelevant? Ik zou het niet durven beweren. Al is het maar omdat zij wel degelijk diepgaand onderzoek heeft gedaan, en rationaliteit natuurlijk een rol speelt in het gezag dat mensen – inclusief journalisten – politici toekennen.

Ook ligt het voor de hand dat succesvolle rechts-populistische politici hun ‘anders-zijn’ altijd dienen te compenseren met ‘erbij horen’. Althans wel bij journalisten, die je anders wegzetten als pias. Of, wellicht erger nog, negeren. Dit alles overkwam Hilbrand Nawijn, die het van minister schopte tot deelnemer aan So You Wanna Be a Popstar en auteur van een debuutsingle genaamd Hey jumpen.

Niet alles wat telt…

De dissertatie van Bos is dus verplichte kost voor wie geïnteresseerd is in de relatie tussen politici als Fortuyn, Verdonk en Wilders enerzijds, en de Nederlandse media anderzijds. Ik hoop echter dat ze aangevuld wordt met onderzoek dat mogelijkerwijs statistisch minder overtuigend oogt, maar niettemin de echte wereld van emotioneel en irrationeel gedrag wat beter in beeld brengt.

Je zou kunnen stellen dat dit onmogelijk is en geen betrouwbare data oplevert. Om het met Einstein te zeggen: ‘Niet alles wat geteld kan worden, telt. Niet alles wat telt, kan geteld worden.” Maar wellicht kom je al een heel eind met goede interviews of observatie van journalisten aan het werk.

Zo zijn de drie studies naar Wilders en de media waarin journalisten geïnterviewd werden over de wijze waarop ze Wilders coverden, voor vervolg vatbaar. Hierin gaven redacteuren van NOVA, GPD en verschillende kranten aan dat ze Wilders vooral ‘volgden’ vanwege zijn pittige uitspraken, het belang van zijn partij en – banaal, maar waar – het feit dat andere media hetzelfde deden…

Ironisch genoeg waren dit eenvoudige masterscripties. Maar wel uitgevoerd door studenten met journalistieke ervaring en -ambitie. Misschien dat we Wilders’ media-appeal pas écht begrijpen als journalisten andere journalisten met journalistieke methoden onderzoeken. Dat ze dan eerst de studie van Linda Bos erop na hebben geslagen, kan vast geen kwaad.

Dit artikel is op 14 mei gepubliceerd in De Nieuwe Reporter. 

MEER OVER

Over Journalismlab

Onderzoek in de context van de digitale wereld

Het lectoraat Kwaliteitsjournalistiek in Digitale Transitie (JournalismLab) doet aan de hand van diverse thema’s praktijkgericht onderzoek. Hierbij kijken we naar de wederkerigheid tussen drie journalistieke processen: productie, inhoud en effect.

Deel dit artikel:

Lees meer

Thema's

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Wil je op de hoogte blijven van Journalismlab en alle ontwikkelingen schrijf je dan in voor onze nieuwsbrief.