Op het snijpunt van lokale c.q. regionale journalistiek en coronacrisis is er iets vreemds aan de hand: aan de ene kant betekent die crisis voor tal van media zoiets als de doodsklap; het ging al slecht maar nu gaat het nog slechter; aan de andere kant lijkt juist nu, meer dan ooit, behoefte te bestaan aan maatwerk en dat kan nauwelijks iets anders betekenen dan dat juist voor diezelfde lokale journalistiek een taak is weggelegd.
Maatwerk
Indien mogelijk zullen in komende maanden geen of zo weinig mogelijk nationale regels met betrekking tot corona worden uitgevaardigd. De overheid zal proberen de maatregelen te beperken tot de getroffen plek. Maatwerk dus. Dat gebeurt niet alleen in Nederland, het gebeurt overal. Het nogmaals op slot gooien van volledige landen is simpelweg een te boude ingreep. Dat kunnen de toch al hard getroffen economieën niet aan.
Dergelijk lokaal en regionaal maatwerk spoort met de politieke tendens van afgelopen jaren. Een van de omschrijvingen van die tendens heet ‘participatiesamenleving’. Een dergelijke samenleving staat voor zelfredzaamheid. Deze zelfredzaamheid speelt op twee niveaus: groot én klein, digitaal én lokaal. Daarmee lijkt de conclusie onvermijdelijk: tegelijk met het internet heeft de lokale c.q. regionale journalistiek in afgelopen tijd aan belang gewonnen.
Misère
Helaas wordt deze evidentie doorsneden door een andere: dat het mede door de corona met de lokale journalistiek zo mogelijk nog slechter gaat dan voorheen. De poen is op. Gemeenten kunnen het hoofd nauwelijks boven water houden. Bedrijven gaan failliet en adverteren niet meer. Elke googling illustreert het, in binnen- en buitenland. Om het met de (onder)kop van een recent artikel op Poynter te zeggen:
At first, the pandemic cost newsrooms jobs and communities critical work. Now it’s starting to end entire newsrooms.
Meer publiek, minder geld
De algehele tendens – dat de lokale journalistiek meer betekenis maar minder mogelijkheden heeft – laat zich aflezen uit de eerste still van een uitzending van de lokale omroep Laarbeek, bij Helmond: meer publiek maar minder geld.
Hoe nu?
Bij een antwoord op deze vraag zou je kunnen teruggrijpen naar de tijd dat de Nederlandse journalistiek grotendeels lokaal en regionaal was: de periode na de Afschaffing van het Dagbladzegel (1869) en voordat alle aandacht uitging naar de zuilen, grofweg de laatste decennia van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Natuurlijk waren er destijds belangrijke nationale kranten: het Algemeen Handelsblad, De Telegraaf, de NRC maar in ieder geval wat betreft hun oplages en vermoedelijk ook wat betreft hun betekenis vielen die in het niet bij lokale kranten, zeker de grotere daaronder zoals het Rotterdamsch Nieuwsblad en, uit Amsterdam, De Courant/Het Nieuws van den Dag. Maar zeker bij elkaar opgeteld hadden ook de vele honderden, kleinere lokale en regionale kranten en krantjes een betekenis die ver, ver uitstijgt boven die van de landelijke. Dit was overigens niet alleen in Nederland zo. Elders was hetzelfde het geval. Zie het Engels krantenlandschap waarover Andrew Hobbs van de universiteit van Preston onlangs een fascinerend boek schreef. De titel ervan spreek, inderdaad, boekdelen:
Nu zeg ik dit allemaal wel maar klopt het ook: 1. bloeide de lokale pers inderdaad aan het einde van de 19de eeuw? En zo ja, 2. hoe lokaal was zij dan, wat is dat: ‘lokaal’? En tot slot: 3. wat zou de huidige journalistiek daarvan kunnen opsteken?
Drie lastige vragen. Laat ik ze een voor een, kort, proberen te beantwoorden, onder het voornemen in evenzovele latere artikelen op die antwoorden terug te komen.
Laat-19de eeuwse bloei van de lokale journalistiek
Als er ooit een bloeitijd van de lokale (en regionale maar die noem ik niet telkens opnieuw) geweest is dan was het aan het eind van de 19de eeuw. Dat lijdt weinig twijfel. Het gaat wat ver om van een Nieuwezijds (Voorburgwal, de Fleetstreet van Amsterdam) in elke stad te spreken maar je komt toch een heel eind. In dat verband een citaat uit een artikel dat de oudgediende Haagse journalist B. Blok in 1904 in het Jaarboek Die Haghe schreef:
‘Een cijfer-groepeering, die eigenlijk gezegd het resumé van de volgende bladzijden bevat in één formule. In 1842/43, het jongste jaar, waarover (in het Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel) ik de stelselmatige opgave heb kunnen vinden, bedroeg het aantal dag- en weekbladen in het geheele land 52, van welke, met inbegrip van de Nederlandsche Staats-Courant slechts 5 dagelijks verschenen en alle overige – vakbladen ingesloten – een- of enkele malen per week. Aan het einde van 1900 telde Den Haag alléén 67 couranten (dag- en weekbladen).’
Zo was het overal, minder spectaculair wellicht dan in Den Haag maar toch. Kijk voor de grap maar eens in de uitvoerige bijlage van Hemels’ boek over de Afschaffing van de Dagbladpers. Je kunt je ogen nauwelijks geloven. Er is geen dorp, laat staan een stad te bedenken dat geen krantje heeft. Helaas en zoals gezegd is dit enorme landschap van de lokale journalistiek aan het eind van de 19de eeuw nauwelijks onderzocht. Het is daarom niet gemakkelijk er iets steekhoudends over te zeggen.
Hoe lokaal was de 19de eeuwse lokale krant?
Zoals bekend bestonden 19de eeuwse (en oudere) kranten aanvankelijk vooral uit buitenlands nieuws en varia. Later in de eeuw kwam daar steeds vaker binnenlands nieuws bij. De reden van deze keuze is een simpele – en economische: lokaal nieuws is eigen nieuws en het verkrijgen daarvan kost tijd en geld. Buitenlands en ander nieuws daarentegen kan je simpelweg pikken, uit andere kranten.
Naar zich laat aanzien (maar voor de zoveelste keer: er is onvoldoende onderzocht) veranderde dit aan het einde van de 19de eeuw. Steeds meer lokale kranten richtten zich op eigen nieuws. Het buitenland werd veelal van de voorpagina’s verdrongen, het binnenland maakte er een kleiner deel van uit, de eigen omgeving kreeg de nadruk. De verandering laat zich goed zien aan de hand van voorbeelden. Vergelijk bijv. het eerste nummer van de Gooi- en Eemlander (toen nog: Het Gooische Nieuwsblad) van 11 nov 1871 met een nummer uit 1892 (7 mei). Je ziet het meteen. In het laatste nummer staat het lokale nieuws dominant op de voorpagina. In het eerste is het niet meer dan een kolommetje op de 2.
Nog een voorbeeld: uit het programma van het eerste nummer van wat later het landelijk weekblad De Groene Amsterdammer zou worden. Maar destijds, 1877, was dat blad niet erg landelijk, dat was althans niet de bedoeling:
Lokale kranten waren of werden, naar zich laat aanzien, eind 19de eeuw dus lokaler dan ze ooit waren geweest. Maar wat betekent dat? Alleen dat ze vooral nieuwtjes uit de eigen omgeving brachten? Of betekent het meer? Bijvoorbeeld ook dat ze een rol begonnen te spelen in de integratie van de lokale samenleving – de krant als bank van het sociaal kapitaal? Vermoedelijk is het antwoord op deze vraag ja. Hoe? Daarover later.
Kunnen we nog iets leren van de 19de eeuwse journalistiek?
Ja en nee.
Nee want de wereld is zo onvoorstelbaar veranderd dat het ondenkbaar is dat een situatie als die van meer dan honderd jaar geleden terugkeert. Bovendien: de geschiedenis leert over het algemeen maar weinig.
Maar misschien is er toch ook een klein ja. De 20ste eeuw was de grote eeuw van de nationale staat en daarmee ook van de nationale middelen, ook op journalistiek gebied. Helemaal aan het eind van de eeuw werd de horizon door globalisering en internet nog ruimer en trad buiten nationale grenzen. Tegelijkertijd riep deze enormiteit een reactie op: een verlangen naar klein, naar thuis, naar de eigen omgeving enz. Die reactie werd aanvankelijk afgedaan als reactionair maar, zo ziet het ernaar uit, een kentering is gaande. Begrippen als huis en thuis doen het goed. Gemeenten nemen een grotere rol op zich. De centrale overheid werpt mensen terug op zichzelf. Corona heeft ook effect. Kortom, het is zeer waarschijnlijk dat de schaalvergroting ten gevolge van internet, globalisering e.d. tegelijkertijd leidt tot een schaalverkleining. Glocalisering wordt dat wel genoemd, globaal en lokaal in één adem. En als dat zo is, dan moet het wel degelijk mogelijk zijn iets op te steken van de journalistiek uit een tijdperk dat de horizon van de meeste mensen nog daadwerkelijk lokaal was.