Een van de grote problemen van digitale journalistiek in zijn beginfase was de afhankelijkheid van degenen die de infrastructuur beheersten: kabelboeren, telefoonmaatschappijen, netwerk- en satellietbeheerders. Voorheen had een uitgever van papieren media slechts een drukker en een bezorger nodig. Wilde of kon de ene drukker om de een of andere reden niet leveren, dan was er altijd wel een ander. Zo ook bezorgers. Beide waren ruim voorhanden.
Zo niet netwerken, laat staan netwerken die vele huizen bereiken. Daarvan waren er maar een paar. Dat vormde eventueel nog geen probleem zo lang die netwerken publiek bezit waren – wat binnen de westerse samenleving tot voor enkele tientallen jaren het geval was. Maar in de loop van de jaren ’80 kwamen er steeds meer commerciële bedrijven op de communicatietechnologische markt terwijl overheden hun beheer over diezelfde markt in toenemende mate uit handen gaven.
Gevolg hiervan was dat aanbieders van digitale inhoud, onder wie journalisten, afhankelijk werden van commerciële netwerkeigenaren. Het was niet helemaal eenrichtingsverkeer: de signalen die deze ‘commerciëlen’ via hun netwerk verstuurden moesten wel van inhoud worden voorzien – wat veelal nogal denigrerend ‘content’ werd genoemd. Maar de balans was precair, altijd geweest en tot op de dag van vandaag, zij het onder geheel andere verhoudingen (Google, Facebook), ook gebleven.
Kabelboeren nemen ’t voortouw
Gezien de dominantie van netwerkeigenaren kan het niet verbazen dat zij degenen waren die bij de internet-take off van het midden van de jaren ’90 het voortouw namen en als eersten ‘digitale journalistiek’ brachten. De uitdrukking hoort in dit geval tussen aanhalingstekens omdat onafhankelijkheid vanaf het eerste moment, verre van gegarandeerd was. Bovendien ‘journalistiek’? Vaak verstuurden netwerkeigenaren maar wat graag ‘ander spul’ (content) over hun kabels, spul dat de naam journalistiek niet verdient maar waarvoor de consument des te sneller betaalde: seks, sport en andere leuke dingen voor de mensen. Ook wat dat betreft weinig nieuws onder de zon.
Hoe dan ook, de voorsprong van netwerkeigenaren verklaart waarom in de geschiedenis van de vroege internetjournalistiek steeds weer namen opduiken van commerciële bedrijven als AOL in de Verenigde Staten, Telefónica in de meeste Spaans-sprekende landen en CompuServe (wereldwijd). In Nederland lag de bal in eerste instantie bij de PTT omdat deze tot diep in de jaren ’80 een monopolie had op de enige fysieke infrastructuur die internet mogelijk maakte: het telefoonnet van koperdraad. Pas sinds het midden van de jaren ’90 kon internet ook via de (tv)kabel ontvangen worden. Daarmee kwamen er nieuwe spelers op de markt, met name Xs4all en World Online. Nog later volgden andere mogelijkheden, met name glasvezel en, steeds vaker, mobiele netwerken.
Planet internet
Het is om deze reden dat de KPN onder de merknaam Planet, later Planet Internet aan het begin staat van de Nederlandse internetjournalistiek. Op de website van Planet – afbeeldingen en verdere informatie is trouwens heel moeilijk te vinden, in zoverre is internet een nachtmerrie voor historici – stonden aanvankelijk slechts links naar nieuws, later ging het bedrijf verder en werkte onder meer samen met actualiteitenrubriek Nova. Hierover is overigens bijna niets meer te vinden. Materiaal gezocht dus!
Toch zijn dat niet de meest opmerkelijke daden van de KPN bij het begin van de Nederlandse internetjournalistiek. Dat is het digitale krantje dat men apart uitgaf: de Daily Planet.
Daily Planet
‘Nooit zal ik mijn eerste werkdag vergeten,’ schrijft Francisco van Jole in een herinnering aan de begindagen van de Daily Planet – niet de eerste, wel een van de eerste Nederlandse digitale kranten, zij het uitsluitend gewijd aan één onderwerp: het internet zelf. Dit speelt in april 1995, het eerste nummer van de Daily Planet verscheen in juni.
‘Weliswaar was afgesproken dat ik thuis zou werken maar ik vond dat ik op die gedenkwaardige dag toch wel even mijn gezicht in – toen nog – Diemen-Zuid moest laten zien. ,,Wat kom jij nou doen hier?“ was de reactie… Buiten een kleine club mensen wist niemand nog precies wat Planet Internet van plan was en vrijwel dagelijks moest ik uitleggen wat ik toch in hemelsnaam als journalist deed “bij de PTT`”, het bedrijf dat – in ieder geval op dat moment – de “natuurlijke vijand” was van iedere Internet-gebruiker.’
Van Jole hield het drie jaar vol bij de KPN. Eenmaal zover, 1998, was het internet vele schreden verder en hadden de meeste Nederlandse kranten en duizend hele of halve journalisten al een eigen site of iets wat daarvoor doorging. De verklaring hiervoor is dat ‘het internet’ zich ondertussen had losgemaakt van de kabelboeren en een eigen macht was geworden. Je had als gebruiker niets anders nodig dan een provider – die waren er ondertussen te over – en een domeinnaam. AOL, PTT en andere kabelboeren keerden om die reden veelal terug naar hun oorspronkelijke en lucratievere stiel en boden slechts kabels aan. Wat men daarover wilde verzenden, die content, was niet langer hun zaak.
Pas vele jaren later, toen de digitale televisie opmars maakte, herhaalde zich het spelletje en begonnen KPN, Ziggo en andere kabelboeren opnieuw eigen content te maken. Het succes daarvan lijkt wederom uit te blijven. Een verhaal van schoenmaker en leest, zou je kunnen zeggen.
Schoenmaker & leest
Maar ja, datzelfde verhaal speelde bij ‘de krant’, zeker in de beginjaren. Een krant maken is een vak en een goede website maken dan wel online journalistiek bedrijven is vermoedelijk een ander vak. Het verklaart dat uitdrukking als houtje-touwtje in terugblikken op de beginjaren van de digitale journalistiek gebruikelijk zijn. Men wist niet hoe het moest. Niemand wist hoe het moest. ‘Gewoon doen,’ zoals Hubert Smeets van de NRC tegen een groepje journalisten van de Volkskrant zei. Dat was in 1996, een klein jaar nadat de NRC de eerste stappen op het net gezet had en enkele maanden nadat De Telegraaf dat had gedaan.
Gewoon doen!
Zo gebeurde, overal. Ondertussen was er in Nederland wel één experiment geweest dat vanuit een geheel andere invalshoek de digitale journalistiek stimuleerde. Dat zijn de digitale steden en regio’s die vanaf begin 1994 ontstonden en dan ook de eer toekomen de mentale basis gelegd te hebben van de digitale transformatie van Nederland. Daar ook deden verschillende kranten en tijdschriften hun eerste ervaringen met digitale journalistiek op. Daarover de volgende keer.