Regelmatig lees je dat het nummer van 19 januari 1994 van de Palo Alto Weekly de eerste digitale krant was. Het zal zo zijn. Er zijn andere publicaties die deze eer eveneens opeisen terwijl tal van oudere experimenten (zie dit fraaie filmpje van KRON-TV uit 1981) in de richting van digitale journalistiek wijzen. Hoe dan ook, 2019 lijkt een goed moment om terug te kijken op vijfentwintig jaar digitale transitie in de journalistiek omdat vast staat dat in of rond 1994 definitief het avontuur begon dat geleid heeft tot de situatie van dit moment: van een journalistiek die door de digitalisering niet alleen overhoop ligt maar ook vernieuwd is/wordt. Het is moeilijk te zeggen wat van deze turbulentie nu precies de eerste tricker is geweest, zij het dat één element zeer hoge ogen gooit: webbrowsers, achtereenvolgens Mosaic (1993), Netscape (1994) en (Microsoft Internet) Explorer (1995).
Het was in de Verenigde Staten dat men zich voor het eerst realiseerde dat de digitalisering de journalistiek niet onberoerd zou laten. Zo sloegen daar al in 1995 150 kranten de hand en ineen en vormden een zogenoemd ‘web-consortium’. Dat werd ’t New Century Network (NCN) met de website Newsworks.
Groei digitale kranten
Dat de digitalisering serieus was bleek ook uit het feit dat Editor & Publisher, het toonaangevende Amerikaanse maandblad voor de krantenbusiness, in datzelfde jaar met een special over de nieuwe ontwikkeling kwam. De researchafdeling van het tijdschrift publiceerde een jaar later, op 13 mei 1996, recente cijfers en sprak van 1115 commerciële kranten op het internet – tegenover 700 aan het begin van dat jaar en 100 aan het begin van 1995. Eind 1996, aldus de voorspelling, zouden het er 2000 zijn.
En inderdaad, vanaf dat moment ging het snel. In het jaar 2000, waren er volgens dezelfde bron wereldwijd 4400 digitale kranten. Verreweg de meeste hiervan (3161) werden uitgegeven in de VS, gevolgd door Europa (634), Zuid-Amerika (269) en Azië (214). Eenmaal zover duizelde het reeds alom van beschouwingen, voorspellingen, klaagzangen en juichkreten over de digitalisering van de journalistiek. Één ding was onmiskenbaar: de branche realiseerde zich dat er iets ingrijpends gaande was. Maar wat?
Juiste begrip?
Hoe moeilijk het antwoord op deze schijnbaar simpele vraag is, blijkt alleen al uit het feit dat het ook nu, bijna twintig jaar later, nog altijd niet duidelijk is hoe we het fenomeen het beste kunnen noemen. Elk begrip legt immers een net iets andere klemtoon. Internetjournalistiek? Digitale journalistiek. Cyberjournalistiek? Online journalistiek? Elektronische journalistiek? Destijds, in de tweede helft van de jaren ’90 van de vorige eeuw, werd her en der zelfs gesproken van ‘het vierde medium’, naast de bestaande van woord, beeld en geluid.
Maar misschien is het ’t verstandigste gewoon van journalistiek te blijven spreken en het betreffende fenomeen als een ‘digitale transitie’ te zien. Een dergelijke benadering heeft het voordeel dat hiermee ontkend wordt dat de digitalisering de journalistiek volledig veranderd heeft. Want dat is onmiskenbaar niet het geval. Er is veel veranderd maar er is ook veel hetzelfde gebleven. Dat althans lijkt mij een van de conclusies die je uit 25 jaar digitale transformatie van de journalistiek moet trekken. Ik kom er nog uitvoerig op terug.
Digitaliseringshypes
Gedurende het merendeel van die jaren was dit echter niet wat de meest aandacht kreeg, juist niet. Dat waren de vernieuwingen waartoe digitalisering leidde. Steeds weer raakte de branche of eigenlijk een spraakmakend groepje binnen de branche diep onder de indruk van de ene of de andere nieuwigheid. Meestal verdween die aandacht net zo snel als ze gekomen was. Het thema van de oneindigheid bijvoorbeeld. Door het internet zou de journalistiek niet alleen geen geografische- maar ook geen inhoudelijke grenzen meer kennen. Internet was immers wereldwijd en door het gebruik van hyperlinks werd ook zo goed als elke journalistiek product oneindig. In de woorden van Nicholas Negroponte:, uit 1995:
’In the same ways that hypertext removes the limitations of the printed page, the post-information age will remove the limitatie of geography. Digital living will include less and less dependence upon being in a special place at a special time, and the transmission of place itself will start to become possible.’
Dat is nu typisch zo’n thema waarover men twintig jaar geleden het hoofd brak. Het speelt nog altijd maar als één onder talloze. Bovendien weten we dat het genoemde effect minder ingrijpend is dan destijds gedacht.
Affaires & schandalen helpen
‘Journalistiek ontdekt internet’ kopte de Volkskrant op 5 april 1997 in een artikel van Francisco van Jole. Het is tevens de eerste keer dat het begrip ‘internetjournalistiek’ in Nederlandse krantendatabanken (Lexis-Nexis, Delpher) te vinden is.
‘In precies een week tijd lieten journalisten hun reserves tegen het nieuwe medium vallen en stroomden de kolommen vol met nieuws, commentaren en citaten die zo van het net werden geplukt.’
Voor deze plotselinge verandering waren volgens Van Jole twee aanleidingen. De eerste was de destijds alom uitvoerig becommentarieerde veldslag tussen Ajax- en Feyenoord-supporters bij Beverwijk. De tweede aanleiding was de collectieve zelfmoord van een sekte in Santa Fe. In beide gevallen speelde het internet een cruciale rol, als bron – weer een heel ander aspect van de digitale transformatie dus. Als bron bleek het internet inderdaad buitengewoon handig. Je hoefde de straat niet op en het materiaal kwam ongefilterd, uit eerste hand. Geen wonder dat journalisten opeens anders over het internet begonnen te denken. Tot dan toe, aldus nog steeds Van Jole, werd het ‘gezien als een vorm van degeneratie.
De informatie zou immers vaak oncontroleerbaar zijn en afzenders bevinden zich meestal buiten de Nederlandse grenzen als ze al niet helemaal anoniem zijn. Bovendien wordt de sfeer ’ter plekke’ gemist. Al die bezwaren leken vorige week plots weggevaagd.’
Drudge Report
Een half jaar later maakte een ander ‘schandaal’ het internet ook als publicatieplatform bekend. Dat kwam door de website (‘feedreader’, verzameling links dus) van de Amerikaanse journalist Matt Drudge. Op 17 januari 1998 zette hij het verhaal online dat Newsweek vanwege de onmogelijkheid alle bronnen te checken kort tevoren afgewezen had: over de seksuele escapades van Bill Clinton. Hiermee was niet alleen de Lewinsky-affaire geboren, hiermee stond ook het internet op de kaart. ‘Een van de merkwaardigste neveneffecten van het Lewinsky-schandaal is de razendsnelle op- komst van amateur-journalist Matt Drudge,’ schreef de Leeuwarder Courant.
‘Deze 31-jarige `nieuwsjunkie’ wist de afgelopen maanden met zijn veelgelezen roddelrubriek ‘The Drudge Report’ een nieuwe dimensie toe te voegen aan de journalistiek: het internet als bron van wereldprimeurs.’
Je zou denken dat het internet, eenmaal zover, uit de journalistiek niet meer weg te denken viel. Dat dit volgens velen niet het geval was, blijkt onder meer uit een artikel dat Het Parool begin 2001 publiceerde, kort na het knappen van de eerste internetzeepbel maar vóór een volgende gebeurtenis die het medium opstuwde (9/11). De kop:
‘Internet deert gedrukte media niet’.
In komende tijd volgen meer artikelen over 25 jaar digitale transitie van de journalistiek. Daarbij zal de klemtoon liggen op de Nederlandse situatie, specifieke thema’s (zoals de Planet Daily en de twittermanie) en het onderzoek dat journalistiek en wetenschap deden naar de ontwikkelingen, beeldvorming dus.